Home

Standaard cultuur

Interpretatie

Welke pathogenen veroorzaken mastitis?

De bacteriën die mastitis veroorzaken worden ingedeeld in major pathogens, dat zijn bacteriën die vooral klinische mastitis veroorzaken, en minor pathogens, bacteriën die vooral subklinische mastitis veroorzaken. Daarnaast zijn er ook nog een aantal andere bevindingen. Een overzicht.

- Major pahtogenen
- Minor pathogenen
- Andere bevindingen

Major pathogenen

Staphylococcus aureus

Staphylococcus aureus is één van de meest voorkomende uierpathogenen met een uitgesproken pathogeen karakter. De kiem handhaaft zich gemakkelijk op de uier- en tepelhuid en wordt vooral verspreid tijdens het voorbereiden van de uier en via tepelvoeringen bij het melken. De cellulaire reactie (celgetalstijging) is weliswaar minder uitgesproken als bijv. bij streptokokkeninfecties, maar S. aureus heeft wel de eigenschap te evolueren tot een chronische en moeilijk te behandelen besmetting. De prognose na behandeling wordt veel minder gunstig naarmate de koe ouder wordt (≥ 3 lactaties) en er meerdere kwartieren geïnfecteerd raken.

Streptococcus uberis

Deze bacterie is, in het kader van uiergezondheid, de belangrijkste uit de groep van Esculine-positieve kokken. Het is een omgevingsgebonden pathogeen die geassocieerd wordt met suboptimale hygiëne van de stal (ligbedden, roosters,…). Streptococcus uberis kan zowel een celgetalverhoging als klinische mastitis veroorzaken. Ook voor (enkel) celgetalverhoging is een behandeling tijdens de lactatie aangewezen. Resistentie tegenover bepaalde antibiotica komt vrij frequent voor bij deze bacterie, daarom dient men zich te baseren op het antibiogram voor de behandeling én dient men zeker voldoende aandacht te schenken aan preventie.

Streptococcus dysgalactiae

Streptococcus dysgalactiae kan zowel in de omgeving als op de huid en in de uier van koeien overleven. Zowel klinische mastitis als celgetalproblemen kunnen vastgesteld worden. Een goede en hygiënische bedrijfsvoering draagt bij tot preventie van infecties met deze pathogeen. Meestal is er een goede reactie op behandeling met antibiotica.

Streptococcus agalactiae

Streptococcus agalactiae komt nog maar weinig voor, maar is op sommige bedrijven de oorzaak van ernstige celgetalproblemen. Het is een zeer besmettelijke pathogeen en wordt tijdens het melken van koe tot koe overgedragen. Gelukkig reageert de bacterie meestal goed op behandeling met beta-lactam antibiotica (penicillines e.d.). Behandeling heeft echter geen zin als er geen preventieve maatregelen worden genomen om overdracht te voorkomen, bijv. het functioneren van de melkinstallatie laten nakijken en de melktechniek optimaliseren.

Escherichia coli

Escherichia coli is vaak de oorzaak van acute, klinische mastitis met ernstige schade aan het uierweefsel (‘colimastitis’). Koeien worden in deze gevallen ziek door de schadelijke stoffen die tijdens de infectie vrijgesteld worden. Zelfs als de algemene toestand van de koe verbetert, is er vaak geen volledig (functioneel) herstel van het aangetaste kwartier. Preventie is dus erg belangrijk. Escherichia coli is een typische omgevingsgebonden bacterie, dus een optimale huisvesting van lacterende en droogstaande koeien is van groot belang.

Klebsiella species

Klebsiella species behoren, net als Escherichia coli, tot de coliforme bacteriën. Naast klinische mastitis (die soms ernstig verloopt - ‘colimastitis’) kan Klebsiella ook een chronische infectie met verhoging van het celgetal veroorzaken. Vaak gaat het in dat geval om een bedrijfsprobleem; opvolging door de dierenarts is dan aangeraden. De bron van infectie is meestal terug te vinden in de omgeving, waarbij speciale aandacht besteed moet worden aan het zaagsel. Behandeling is moeilijk waardoor Klebsiella-infecties vaak resulteren in het opruimen van de koe.

Enterobacter species

Enterobacter is een Gram-negatieve, omgevingsgevonden bacterie, behorend tot de coliformen. Deze pathogeen kan aanleiding geven tot klinische mastitis en wordt een enkele keer geïsoleerd uit een kwartier met een hoog celgetal. Behandeling op basis van het antibiogram is in die gevallen aangewezen.

Arcanobacterium (Trueperella) pyogenes

Arcanobacterium pyogenes (de zogenaamde wrangbacterie) wordt vooral geïsoleerd bij droogstaande koeien of vaarzen. De bacterie veroorzaakt een ernstige ontstekingsreactie gekenmerkt door een typisch etterig secreet en een hard kwartier, met verlies van het kwartierweefsel tot gevolg. De bacterie wordt voornamelijk overgezet door vliegen; een doorgedreven vliegenbestrijding is dan ook van groot belang om deze infecties te voorkomen. Alhoewel A. pyogenes gevoelig is voor penicillines, is volledige klinische en bacteriologische genezing zeer zeldzaam.

Gisten en schimmels

Gisten en in mindere mate schimmels worden af en toe geïsoleerd uit zowel klinische als subklinische mastitis. Typerend is een klinisch verloop dat niet reageert op (vaak langdurige) behandeling met antibiotica. Ze komen voor in de omgeving en worden soms accidenteel ingebracht in de uier tijdens onhygiënisch inbrengen van uiertubes/droogzetters. Behandeling is niet mogelijk, daarom is preventie van groot belang (bv. tepeltop en handen ontsmetten vóór het inbrengen van een uiertube).

Prototheca species

Prototheca species behoren tot de groep van algen. Ze kunnen ernstige klinische mastitis veroorzaken maar vaak zijn meerdere koeien (chronisch) subklinisch besmet. Net als bij gisten of schimmels is er dikwijls sprake van een uierinfectie die niet reageert op antibioticumtherapie. De precieze infectiebron is moeilijk te achterhalen. Ze komen vooral voor in een vochtig milieu en kunnen eveneens tijdens het melken overgezet worden (bijv. via herbruikbare uierdoeken die op te lage temperatuur gewassen worden en/of onvoldoende gedroogd worden tussen twee melkbeurten in). Wanneer meerdere koeien besmet zijn is er sprake van een bedrijfsprobleem en is het raadzaam advies in te winnen bij uw dierenarts. Behandeling met antibiotica is niet effectief; opruimen is de enige optie.

Pseudomonas en Pasteurella species

Dit zijn Gram-negatieve bacteriën die slechts sporadisch geïsoleerd worden uit melkmonsters. Bijna altijd gaat het over klinische mastitis. Behandeling van beide pathogenen heeft op lange termijn meestal een teleurstellend resultaat.

Minor pathogenen

Corynebacterium bovis

Corynebacterium bovis wordt het frequentst geïsoleerd uit subklinisch besmette uierkwartieren en, wanneer aanwezig, komt de kiem over het algemeen sterk verspreid voor op het bedrijf. De ontstekingsreactie (stijging van het celgetal) blijft eerder beperkt, maar gelet op de hoge prevalentie kan C. bovis op een bepaald ogenblik wel het tankcelgetal in ongunstige zin beïnvloeden. Dergelijke infecties worden in de literatuur geassocieerd met een gebrekkige of afwezige tepeldesinfectie na het melken. Een groot deel van de infecties genezen tijdens de droogstand. In de regel worden C. bovis-infecties niet behandeld, maar ligt het accent volledig op preventie.

Staphylococcus species en Staphylococcus hyicus

Deze zogenaamde ‘niet-aureus stafylokokken’ (ook coagulase-negatieve stafylokokken, CNS, genoemd) zijn minor pathogenen. Ze kunnen het celgetal licht verhogen. Enkel indien de prevalentie op het bedrijf zeer hoog is, kunnen ze een effect hebben op het tankmelkcelgetal. Uitzonderlijk zijn ze de oorzaak van klinische mastitis. Als deze bacteriën geïsoleerd worden uit een ernstig geval van klinische mastitis, is er meestal een andere oorzaak die met het onderzoek niet gevonden werd. Behandeling is zelden noodzakelijk. Om die reden worden de verschillende soorten uit deze heterogene groep niet verder gedifferentieerd en wordt er ook geen antibiogram van aangelegd. Deze stafylokokken kunnen zowel in de omgeving als op de huid en in de uier van de koeien overleven. Door afdoende preventiemaatregelen (bijv. dippen na het melken met een joodhoudende dip, goede stalhygiëne,…) kunnen infecties voorkomen worden en in regel genezen bestaande infecties tijdens de droogstand.

Andere bevindingen

Enterokokken, lactokokken en aerokokken

Deze behoren, net als Streptococcus uberis, tot de Esculine-positieve kokken. Het zijn omgevingsgebonden bacteriën maar worden meestal enkel als toevalsbevinding in melk aangetroffen. Ze kunnen in bepaalde gevallen oorzaak zijn van een verhoogd celgetal. Er is een hoge mate van resistentie tegenover meerder antibiotica en bovendien zijn de resultaten van het antibiogram vaak niet eenduidig, daarom wordt voor deze bacteriën geen antibiogram aangelegd. Behandeling is weinig efficiënt.

Serratia species

Serratia is een Gram-negatieve, omgevingsgebonden bacterie. In uitzonderlijke gevallen kan deze geïsoleerd worden uit een melkmonster.

Andere Gram-negatieven

Hiertoe behoren de Gram-negatieven die hierboven niet vermeld werden. Wanneer ze geïsoleerd worden uit een melkmonster gaat het meestal om een toevalsbevinding (bv. contaminatie van het monster door onhygiënische monstername). Ze worden om die reden ook niet verder gedifferentieerd, noch wordt er een antibiogram van aangelegd.

Bacillus species

Deze bacteriën kunnen een enkele keer klinische mastitis veroorzaken. Wanneer ze geïsoleerd worden uit melk gaat het echter meestal om contaminatie van het monster.

Polybacterieel

De notatie ‘polybacterieel’ wordt op het beproevingsverslag vermeld wanneer 3 of meer verschillende kiemen geïsoleerd worden en is meestal het gevolg van fouten bij de monstername of de bewaring van de monsters tijdens het transport naar het labo. Veel conclusies kan men er bijgevolg niet uit trekken. Wanneer echter een major pathogeen teruggevonden wordt en het celgetal van het betreffende kwartier bovendien verhoogd is of er is sprake van klinische mastitis, dan zal deze bacterie samen met de vermelding ‘polybacterieel’ op het rapport aangeduid worden